Hoe de Franse periferie een ballingsoord wordt
De Franse metropolen zijn het gebied van een bevoorrechte groep. Wie niet kan voldoen aan de eisen van de stad moet maar uitwijken naar het platteland. Daar vormt zich een heterogene gemeenschap waarbinnen iedereen zijn eigen ‘ruraal fantasma’ najaagt. Dat lukt de een al beter dan de ander zo bleek tijdens mijn tocht door het Franse binnenland.
Het ruraal fantasma en het platteland als mogelijkheid.
Het Franse platteland zieltoogt. Winkels sluiten er massaal, dokters zijn er nauwelijks nog te vinden, treinen stoppen er steeds minder vaak, de kans dat je er rijk wordt is miniem, sociale voorzieningen worden er weggesaneerd… Meer nog: de landbouw verkeert in crisis, de bossen sterven er staande, de laatste industrie verkast naar lageloonlanden.
De Fransen hebben een pessimistisch beeld van hun platteland: 60% van de Fransen denkt dat het er sociaal-economisch bergaf gaat. Je vraag je af wie er nog kan leven in zo’n zieltogende wereld.
Maar ondanks deze onheilstijdingen over het ruraal bestaan blijven er mensen aankomen in het Franse binnenland waardoor een totale leegloop wordt gestelpt. Deze migratie wordt aangedreven door twee factoren. De eerste is de expulsieve dynamiek, een soort uitdrijfmechanisme, van de stad. Wonen wordt er steeds duurder. Of onaangenamer. Dat zet een vorm van -al dan niet vrijwillige- stadsvlucht in gang.
De tweede factor is de populariteit van het platteland. Dat neemt in de Franse collectieve verbeelding een belangrijke plaats in. En heel wat Fransen lijken diep vanbinnen een verlangen te koesteren naar een leven op de buiten. Vorig jaar nog gaf in een bevraging 57% van de stedelingen aan dat ze hun stad liever zouden verlaten. Bij jongeren was dat zelfs twee derde. Voor hen spreekt een ‘retour à la terre’ tot de verbeelding, en blijft het leven op het platteland een aantrekkelijke mogelijkheid.
De combinatie van afkeer (van de stad) en de positieve perceptie (van het platteland) stelpt zo de leegloop in ruraal Frankrijk.
De stille deportatie.
De Fransen zijn gretige verhuizers. Elk jaar verkast 11% van de bevolking, waarmee ze boven het Europees gemiddelde zitten. Als we meer in detail kijken naar wie waar belandt, dan zien we dat die verhuisbewegingen volgens specifieke patronen verlopen. In grote lijnen verliezen centra van grote steden bevolking en stromen mondjesmaat weer mensen toe op (een deel van) het platteland. Dat verleidt sommigen om te spreken van een rurale renaissance, een urbane exodus of een demografische homogenisering, waarbij de bevolking gelijkmatiger verspreid wordt over het Franse grondgebied.
Toch blijkt dat het platteland eerder selectief wordt herbevolkt. Lees: je klasse, of je vermogen bepaalt mee wie zich waar kan vestigen.
Christophe Guilly, een Franse geograaf, stelt vast dat de lagere middenklasse – arbeiders, kleine zelfstandigen en gepensioneerden uit de vijftien hipste en machtigste steden van Frankrijk zijn verdwenen. Of verdreven. Drie kwart van de zogenaamde volksklasse woont in het perifere Frankrijk. De stad heeft immers steeds meer behoefte aan hoger opgeleide, wereldwijze kosmopolieten dan aan laaggeschoolde arbeid.
Er voltrekt zich dus een stille segregatie die jonge gezinnen van arbeiders of laaggeschoolden in de periferie doet belanden. Voor hen is dit minder een kwestie van keuze -tussen verschillende aantrekkelijke opties- dan van dwang.
Zo ontstaat, aldus Guilly, een ruimtelijke tweedeling tussen een gemetropoliseerd Frankrijk enerzijds, waarin de elite en de progressieve, creatieve middenklasse zich terugtrekken in hun ‘vestingen’ en anderzijds ‘het vergeten gebied van kleine en middelgrote steden en het platteland’. In de buitengebieden wordt de (voormalige) arbeidersklasse opgehokt. Zonder vermogen om nog veel bij te dragen aan de nieuwe, mondiale economie lijken zij soms nutteloos geworden. Zowel als productieve kracht dan als consument. Dat is een evolutie die lijkt op wat Zygmunt beschreef: Een deel van de bevolking is overbodig geworden, en moeten dan maar afgevoerd worden als “menselijk afval”.
In dit licht bekeken is de rurale renaissance waarover soms euforisch wordt gedaan ook te lezen als een vorm van ongelijkheid in residentiële mobiliteit. Het gretige verhuizen van de Fransen is even vaak een soort verbanning dan een positieve keuze. We kunnen het platteland dus ‘lezen’ als een ballingsoord voor een deel van de Franse bevolking. Daar treffen zij niet alleen de traditionele bewoners, maar ook een hele groep vrijwillige bannelingen die de stad is ontvlucht.
Stadswalging. Het platteland als anti-stad.
“T’enerve, t’enerve, t’enerve“, zo vat Didier zijn vorig leven samen als werknemer in de logistiek. In Rijsel dan nog bovendien. Verveling en doelloosheid.
Drie jaar geleden nam hij de wijk naar het Zuiden. In de vallei van de Lot opende hij een miniscuul winkeltje waar de passant zich kan bevoorraden. En een Senseo kan drinken. De meeste klanten zijn pelgrims op weg naar Santiago. Die hebben altijd nog wel iets nodig: een energiereep, een brood, wat fruit,…Didier heeft het allemaal, en voor een zacht prijsje. De pelgrimseconomie is opgebouwd uit kleine eenheden maar veel transacties. Een suikerklontje, stukje zeep, theezakje,…
Didier beheert zijn snackstal op een relaxte manier. Het hectische leven liet hij achter in het Noorden. Dit nieuwe, eenvoudige leven, speelt zich grotendeels af op het plankier voor zijn pelgrimsshop.
In vijf maanden tijd verdient Didier hier (min of meer) genoeg om de rest van het jaar te overbruggen. “In oktober sluit ik de boel en ruim wat op en dan bezoek ik mijn moeder en vrienden in het Noorden”. Rijk wordt hij hier niet van.
Hij heeft een (klein) gat in de markt gevonden, en is zichtbaar blij dat hij niet meer achter zijn computer in Lille zit. Voor Didier is het platteland een bevrijding, simpelweg, omdat het in niks nog lijkt op het stadse leven. Hij ging in vrijwillige ballingschap, zeg maar. En zo zijn er velen, die in het platteland een uitweg vermoeden, voor wie een ‘retour à la campagne’ de belofte inhoudt van een ander, beter leven. Tot consternatie soms van de dorpelingen die hen zien arriveren en soms niet begrijpen waarom je zoveel moderniteit en stedelijk gemak zou inruilen voor hun onbetekenend dorp. Zij zijn totaal onbekend met de stadswalging waaraan men in Parijs (of Lille) ten prooi kan vallen.
Dat misprijzen voor de stad is een wijdverspreid sentiment en in zekere zin de motor van de Franse stadsvlucht voor veel mensen. In een afgelegen boerderijtje in de Morvan tref ik Philippe, die Parijs moe was en zich op een dag hier in Alligny vestigde. “In Parijs maakte ik al bier. Daar brouwde ik in mijn badkuip.”, zegt hij. “Ik wil hier wonen, ver van de drukte van de stad. Veel van mijn tijd gaat naar uit uitbouwen van een nieuw sociaal weefsel in deze dunbevolkte streek.” Philippe was betrokken bij het herinrichten van de wekelijkse markt, startte een bar associatief en is actief lid van het inspraakorgaan dat het Parc Naturel Regional du Morvan een nieuwe, meer sociale richting moet uitduwen. Niet iedereen gaat op de buiten wonen om rustig niks te doen.
Nagenoeg alle mensen die ik deze zomer sprak en die zich in de Franse dorpjes en gehuchten vestigden herhalen het: ‘J’avais marre de la ville’. We waren de stad beu. Wat scheelt er toch met de Franse steden dat ze zoveel ongenoegen oproepen? Steden staan voor drukte, vervuiling, onvriendelijkheid, onveiligheid en een manier van leven die mensen in een keurslijf dwingt.
De meest geroemde eigenschap van het platteland is de superieure levenskwaliteit.
Didier en Philippe symboliseren de nieuwe ruraliteit: leven op het platteland is een keuze, ze hebben lak aan de stad, en maken gebruik van de nieuwe mogelijkheden die het platteland te bieden heeft. Tevreden met hun modeste leven slagen ze erin om de nadelen van de stad te ontlopen. Wat begint met stadswalging draait uit op een creatief, persoonlijk project. En dit fenomeen is al een paar decennia bezig.
De herkolonisering van het boerenrijk.
De geograaf Kayser meldde het in de jaren tachtig al: “De rurale samenlevingen komen uit een lange fase van ontbinding, om een fase van heropbouw in te gaan, die het gevolg is van zowel de differentiatie [van] de boerenstand als van het ontstaan van nieuwe sociale groepen”. Ooit was het anders.
De Franse boer had het platteland lange tijd voor zich alleen. Tijdens de rurale exodus in het begin van de twintigste eeuw verhuisden veel mensen naar de steden. De industrie had nood aan arbeidskrachten en de landbouw mechaniseerde steeds meer. De boeren bleven achter en het dorpsleven organiseerde zich grotendeels in functie van de landbouw.
Dat is traag maar zeker opnieuw beginnen veranderen sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw. Dan wordt ruraal Frankrijk als het ware herontdekt en bevolkt door nieuwe bewoners. In de eerste plaats gaat het om neo-rurale stedelingen die in de nasleep van mei ´68 een ander soort maatschappij willen creëren. In de vergeten, verlaten stukken van Frankrijk zien zij de ideale plaats om dat werk aan te vatten. Op het platteland zien de bewoners hippies, aspirant-boeren, kunstenaars en activisten arriveren. Emblematisch, en ook vandaag nog vaak aangehaald als referentiepunt, is de groep met onder meer José Bové die het plateau van de Larzac kwam bewonen om de uitbreiding van een militaire basis te verhinderen en een kleinschalig soort landbouw te promoten. Met succes.
In hun voetspoor en naar hun voorbeeld zouden veel kandidaat-landbouwers volgen die autonomie, kleinschaligheid en duurzaamheid nastreefden. Hun projecten waren in zekere zin politiek, omdat ze vaak wilden aantonen dat een ander systeem wél mogelijk is.
Dankzij de toegenomen welvaart, én mobiliteit, wordt sindsdien het platteland ook steeds meer geconsumeerd door toeristen, bewoond door pendelende ‘werkmensen’ of geprivatiseerd door gefortuneerde Parijzenaars. Voor de één is het een plaats om de oude dag door te brengen (een groot deel van de bevolkingsgroei op het platteland is te danken aan gepensioneerden), voor anderen een plaats om hun eigen radical project uit te voeren ver weg van bemoeienissen van de maatschappij. Voor nog anderen is het plaats om te ondernemen en een graantje mee te pikken van de rurale recompositie. Bouwvakkers, loodgieters, thuisverpleegsters, hypnotherapeut desnoods. Er zijn ook heel wat buitenlanders onder hen. Expat-preneurs: vreemden voor wie Frankrijk het beloofde land is waar ze -bescheiden- fortuin willen maken, vaak in het toerisme. (Weet iemand waarom het zo vaak Nederlanders zijn die campings uitbaten in Frankrijk?) En wie echt geen uitgesproken talent heeft kan nog altijd in immobiliën gaan doen.
Al deze nieuwkomers worden steeds talrijker, terwijl het aantal boeren afneemt. Elk jaar krimpt die groep met 2%. In de jaren 80 waren er nog 1,6 miljoen boeren in Frankrijk, nu zijn er dat nog 400000, vooral oude: de komende zes jaar bereikt de helft van de Franse boeren de pensioenleeftijd. Overnemers zijn schaars. Boerderijen worden al lang niet meer gerund door hele families, maar door enkele boeren die steeds grotere oppervlakten met steeds grotere machines zijn gaan exploiteren. Executeurs van een op hol geslagen agro-industrieel programma.
De samenstelling van de plattelandsbevolking verandert op die manier fundamenteel. De klassieke, rond landbouw georganiseerde, maatschappij wordt veel heterogener.
Als we bij wijze van experiment een bewoner die in het jaar 1920 in het dorp Cesseras leefde voor een dag zouden kunnen terughalen naar zijn dorp, dan zou die er een totaal andere wereld aantreffen. Dit Franse dorp was een eeuw geleden een gesloten microcosmos, die volledig in het teken van de wijnbouw stond. Nagenoeg alle gezinnen leefden er van de druiven die ze oogsten, aangevuld met andere agrarische activiteiten. De coöperaties zorgden voor de verkoop aan de buitenwereld. Enkelen werkten als arbeider in een lokaal fabriekje. Het leven speelde zich grotendeels af in de omgeving van het dorp, dat min of meer autonoom kon functioneren.
Vandaag is die homogene gemeenschap er niet meer. Hoewel de afstammelingen van die wijnbouwfamilies zich gedragen als de échte Cesserassenaren, tref je in het dorp heel wat inwijkelingen aan die geen uitstaans hebben met de wijnbouw. Ik vind onderdak bij een koppel Fransen, waarvan de vrouw hier ooit als leerkracht werd gevestigd. Na een ongelukkige val verdroeg ze de pijn in haar rug alleen nog in een droog en warm klimaat, zoals dat hier in de Minervois heerst. In de loop der jaren vestigden zich hier nog andere buitenstaanders. Ondernemers die op afstand werken en Parijs af en toe aandoen, gepensioneerden op zoek naar rust en zon, gezinnen die betaalbare huisvesting zoeken (en eventueel ook een job), buitenlanders die hier ooit als toerist kwamen en bleven hangen. Naarmate het dorp aangesloten raakte op het netwerk van wegen en communicatiemiddelen leek de heterogeniteit toe te nemen. En viel het me op dat er ook hier drie grote groepen waren te vinden: de families die de wijnbouw in handen hadden, een groep inwijkelingen die het redelijk goed met elkaar kon vinden (naar mijn begrip middenklassers die zich goed uit slag kunnen trekken) en een groep van mensen die moeilijker te benaderen was. Die in de minst comfortabele huizen woonde, en ook niet leken te participeren in het sociale leven van de stad. Niemand scheen goed te weten wie ze waren en hoe lang ze in dit dorp zouden blijven.
Een wankele configuratie.
De inwijkelingen uit de stad bestaan dus -simpel gezegd- uit twee categorieën. Ten eerste zij die enigszins gedwongen werden te verhuizen onder de segregerende, expulsieve werking van de huizen- en arbeidsmarkt. Die logica waarin je je plaats -letterlijk- moet verdienen. Het platteland is voor een deel van de bevolking de enige ruimte, een restruimte, waar zijn nog terecht kunnen. Steden zijn duur en veeleisend. Wie zich dat niet kan zich dat permitteren komt terecht in een bevolkingsreservoir voor de minder gefortuneerde, minder kansrijke stadsvluchtelingen.
Ten tweede is er dus die grote groep neo-ruralen die eerder vrijwillig afstand nemen van de stad en haar onverbiddelijke logica en die het platteland vooral als een kans ziet om anders en beter te leven. Zij bezitten het vermogen, financieel maar meer nog cultureel en sociaal, om zich op een min of meer onafhankelijke manier te positioneren ten opzichte van het gangbare sociaal-economische systeem. En er in het beste geval zelfs nog wat vruchten van te plukken.
Dit allegaartje van nieuwe ruralen vestigt zich in het perifere Frankrijk vestigt en maakt in sommige streken tot wel 30% uit van de bevolking. Dit maakt van de Franse periferie een uiterst hybride zone, waarin iedere bewoner zijn eigen plaats moet zien te veroveren.Die nieuwe demografische samenstelling zorgt er voor dat het platteland wordt geherdefinieerd. Elk van deze groepen beleeft het platteland immers vanuit hun specifieke perspectief. De boer wordt geconfronteerd met de dadendrang van de neo-rurale moeial en zijn ambities. De bewuste stedeling ergert zich vaak blauw aan de stugge behoudsgezindheid van de oorspronkelijke dorpsgemeenschap. Die krijgt steeds vaker ook te maken met een instroom van minder gefortuneerde gezinnen (of alleenstaanden) die de grote stad hebben moeten ontvluchten. Die hebben soms specifieke noden, zoals sociale huisvesting of arbeidsbemiddeling. Hier en daar valt het woord ‘assistanaat’ als het gaat over deze bannelingen: profiteurs die van een uitkering leven, plantrekkers en onaangepasten die criminaliteit brengen.
Door de Franse dorpen loopt een aantal breuklijnen die duidelijk maken dat het dorp al lang geen homogene gemeenschap meer is. Het volstaat vaak om over de jacht te beginnen. Deze herfstactiviteit verdeelt ongeveer elke Franse dorpsgemeenschap in twee kampen. Vaak zijn de traditionele bewoners fervente jagers die er vanaf midden augustus elk weekend op uit trekken om everzwijnen te schieten. Het jaarlijkse gebruik heeft een bijna tribale functie, zo lijkt het, die de echte, autochtone mannen van het dorp bindt. Daar tegenover staat vaak de groep voormalige stedelingen die dit barbaarse gebruik maar niks vinden. Het valt hen moeilijk om begrip, laat staan sympathie, op te brengen voor deze traditie.
Maar soms zijn de breuklijnen subtieler, en gaat het over gebruiken zoals elkaar begroeten (“Vroeger deed iedereen dat hier. Nu spreek je alleen nog tegen wie je kent”) of over het nut van bloemperkjes in het dorp. Of het doven van de straatverlichting. De vermeende homogeniserende werking van de rurale herbevolking laat zich even vaak lezen als een heterogeen verhaal van groeiende twisthaarden en onderhuidse spanningen. Zeker als er geen gemeenschappelijk belang -bijvoorbeeld een te exploiteren toeristische attractie- te vinden is in het dorp. Zelfs over wat een lokaal café of kruidenier moet zijn lijken de meningen uit elkaar te lopen. Achter de verschillende breuklijnen lijkt elke groep een eigen sociaal-economische identiteit te cultiveren met de daarbij horende praktijken en overtuigingen. Hoe positief de Fransen ook naar hun platteland kijken, ze hebben allemaal toch hun eigen persoonlijke ruraal fantasma. Overlappende en conflicterende concepten van hoe het platteland moet zijn (en bewoond moet worden).
Politieke daklozen
Het dorpsleven verloopt bijgevolg niet altijd zo gelijkmatig. De politieke verhoudingen worden soms door elkaar geschud. Vroeger werden Franse dorpen jarenlang bestuurd door dezelfde burgemeester die met zijn of haar vaste acolieten de zaken grosso modo hield zoals ze altijd geweest waren. In de jaren vijftig waren 50% van de Franse burgemeesters boer, nu nog geen 15%. Nu de traditionele bewoners niet meer de overgrote meerderheid vormen, is in heel wat dorpen de lokale politiek volatiel geworden en is geen enkele burgemeester nog zeker van zijn (zelden haar-) mandaat. Dit revitaliseert de gemeentepolitiek en is in sé een proeve van waar democratie over moet gaan. En ook hier komen symbolische breuklijnen tot uiting. In Longchamp-sur-Aujon tref ik Bernard, die zich jaren geleden hier vestigde. ‘J’avais marre de la ville.’ Hij is zich beginnen engageren in de gemeentepolitiek en werd als raadslid verkozen. Vorig jaar agendeerde hij een punt in verband met de straatverlichting. Door die te doven na 11 uur ‘s avonds kan de gemeente besparen én krijgen ook heel wat dieren ‘s nachts meer rust. Er was een hevig debat nodig om dit finaal goedgekeurd te krijgen. Een deel van de raadsleden had het moeilijk om bepaalde evidenties los te laten en had niet altijd uren naar de ecologische argumenten van de nieuwkomers. Op zich niks wereldschokkends, maar het illustreert wel wat er gaande is in de Franse dorpen. De politieke agenda wordt er danig overhoop gehaald. Zorgen die er vroeger geen waren vragen nu beleidsmaatregelen. Niet alleen lichtvervuiling, maar ook pesticidengebruik, bloemen op het dorpsplein, sociale huisvesting, snelheidsbeperkingen, meer speeltuintjes en zitbanken, volkstuintjes, huiswerkbegeleiding … zijn behoeften waarmee de nieuwe bewoners de politieke agenda uitbreiden. “Voor hen zal ik altijd de Parijzenaar zijn, met zijn vreemde voorstellen.”, grinnikt Bertrand.
De gemeentepolitiek wordt daarmee hier en daar op scherp gesteld, en soms gerevitaliseerd. Nieuwe lijsten worden gevormd om het tegen andere op te nemen, programma’s worden wat gewaagder, burgers gemobiliseerd om te gaan stemmen. Hier en daar ontvouwden zich politieke thrillers bij de laatste stembusgang, in maart van dit jaar.
Maar de slagkracht van gemeentepolitiek is beperkt. Veel bevoegdheden zijn naar een hoger niveau getild, dus ook de budgetten. De verzuchtingen op het platteland gaan veel verder dan straatlantaarns of geraniums. Een aantal mensen blijven politiek in de kou staan.
De rurale verliezers dragen een geel hesje.
Vanaf september werden terug acties aangekondigd door de Gele Hesjes. De nieuwe golf van mobilisatie riep in de dorpen gemengde reacties op. In Renaison ontsteekt Catherine in retroactieve woede als ze vertelt hoe een paar maand geleden steevast in de file stond op weg naar haar werk. “Die Gilets Jaunes zijn vakbondslui of werkloze amokmakers die niks beters te doen hebben. Waarom worden werkende mensen en zelfstandigen zo geambeteerd?” Hoewel er veel begrip is voor hun verzuchtingen en hun eisen worden gesteund door meer dan de helft van de Fransen kunnen hun methodes -de bezetting van ronde punten, verkeer lamleggen en occasioneel vandalisme- op weinig sympathie rekenen.
Voor heel wat mensen is hun geduld met de actievoerders op. Er wordt hen lamlendigheid en gemakzucht aangewreven. “Gilets Jaunes, quel est votre metier?”, staat gekalkt op een verlaten landweg tussen de wijngaarden van Corbières. Het lijkt alsof hen wordt verweten dat ze berusten in hun lot, of dat ze de kracht niet hebben om zichzelf heruit te vinden. Maar misschien hebben ze gewoonweg het vermogen niet? Een deel van de rurale bevolking stampt niet zomaar een zaakje uit de grond, werkt van thuis uit of is zelfredzaam of wereldwijs genoeg om hun leven een andere wending te geven. Er groeit een kloof tussen de klassieke plattelandsbewoners met hun noeste arbeidsmoraal en de actievoerders. Die laatsten zijn in zekere zin politiek dakloos. In dat opzicht is het ook veelzeggend dat zij op straat actie voeren, ook op het platteland, en niet in de klassieke politieke arena’s.
De beweging is zeker geen stedelijk fenomeen. De onvrede is ook op het platteland groot, en verhoudingsgewijs brengt de beweging meer mensen van het platteland op de been, dan uit de steden.
Een grote groep mensen krijgt zich in de gemeentepolitiek minder goed georganiseerd. Hoe groot het succes is van de goedopgeleide, creatieve neo-ruralen om te wegen op het beleid zo klein is het politiek gewicht van de groep die minder beslagen is het formuleren van hun noden en beleidsvoorstellen. De nieuwe verkozenen in de gemeenteraden zijn vaak hoger opgeleiden of vrije beroepen, en bijna nooit leden van de volksklasse, hoewel de arbeiders nog steeds 32% uitmaken van de plattelandsbevolking.
Hun woede heeft dan ook te maken met een gebrek aan politieke representatie. Gegijzeld in het reservaat van onmogelijkheden stapelt de woede zich ook daarom bij deze groep op. En tekent zich een kloof af tussen de rurale winnaars en verliezers.
Dit draagt allemaal bij tot een ronduit negatieve perceptie van alles wat overheid is. Het valt op hoe schamper de gewone man reageert wanneer ik informeer naar de rol van de overheid, ook de regionale of nationale is. Het alledaagse niveau van de gemeentepolitiek wordt op veel plaatsen niet ernstig genomen. En ook hier loopt een belangrijke politiek breuklijn in vele dorpen: tussen hen die participeren aan het politiek proces, en zij die niet meer meedoen. Bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen was de opkomst alarmerend laag en bracht nog geen 50% een stem uit.
Veel mensen hekelen het ‘elitisme van de machthebbers in Parijs’ en hun totaal onbegrip van de situatie op het platteland. Dat gevoel achtergelaten te worden ‘door de macht’ kwam ook sterk naar voor in een peiling onder de rurale, Franse bevolking. Wat hen het meest tegen de borst lijkt te stoten is dat ze wel belastingen verschuldigd zijn aan de elite, terwijl die er zelf nauwelijks betaalt. Dat wordt vaak gezien als volksverlakkerij, een vorm van geringschatting door de rijken en vermogenden, wat een zekere woede oproept bij steeds meer Fransen.
Vooral bij hen die op één of andere manier afhankelijk zijn van sociale voorzieningen, uitkeringen of andere steunmaatregelen.
De ruimtelijke ordening van mensen.
Deze journalistieke reis begon met de vraag hoe het gesteld is in de Franse buitengebieden en of er een kloof bestaat tussen stad en platteland.
Het beeld van de kloof impliceert een moeilijke overbrugbaarheid tussen de twee gebieden, terwijl er eerder een voortdurende asymmetrische uitwisseling tussen de metropolen en de periferie plaatsvindt. De regels van die uitwisseling worden grotendeels bepaald door wat er in de kern gebeurt, of waar de kern nood aan heeft.
Wie de werking van macht en markt wil begrijpen bestudeert best hoe de ruimtelijke spreiding van mensen in elkaar steekt. Wie waar te vinden is. De demografische herschikking die de Franse maatschappij ondergaat leidt ertoe dat de metropolen steeds meer de plaatsen zijn van de rijken, de betere klassen én de (studerende) jongeren. Om er toegang toe te hebben heb je steeds vaker macht, geld of kennis nodig. (Al heeft de metropool ook behoefte aan een leger laaggeschoold personeel om te koken, poetsen, boodschappen te doen, te klussen.)
De demografische evolutie weerspiegelt de nieuwe economische configuratie in het land.
De minder vermogende leden van de lagere klasse komen steeds vaker terecht op plaatsen die minder gegeerd zijn, er minder toe doen, buiten die metropolen.
De periferie absorbeert steeds vaker mensen, aan gene zijde van het systeem, die het gevoel hebben dat ze zelf hun boontjes moeten doppen. Voor sommigen lukt dat aardig, voor anderen groeit het gevoel van machteloosheid.
Dit heeft tot gevolg dat het platteland bijkomende functies krijgt: reservoir voor overtolligen, vluchtheuvel voor bannelingen die leven in een zelfverkozen marginaliteit. Deze influx leidt tot een soms wat kunstmatige machtsgeometrie -inclusief hardnekkige breuklijnen- in die rurale gebieden tussen de verschillende inwijkelingen en de steeds kleiner wordende boerengemeenschap.
Velen -net als Didier- realiseren of bricoleren er een bevredigend bestaan. Zelfredzaamheid is op het platteland het ordewoord.
Maar net dat is iets wat sommigen, vaak de meest geprecariseerden, ontbreekt.
Wie het platteland doorkruist krijgt vaak het gevoel zich door een ander, secundair, Frankrijk te bewegen, waar het gemopper op een dag wel eens luider zou kunnen gaan klinken dan de tevredenheid.