Op bezoek bij de achterblijvers
Dwars door Frankrijk, van de Ardennen naar de Pyreneeën, loopt een denkbeeldige lijn die de Fransen bedachten met de naam La Diagonale du Vide. De lijn van de leegte, zeg maar. Het hele gebied kampt met chronische ontvolking. Het beginpunt van de diagonaal ligt in het bekken van de Maas, Noord- Frankrijk. Ooit bracht de rivier hier voorspoed en rijkdom, nu is het aan haar oevers soms oorverdovend stil. Het laat fysieke sporen na in de regio, maar ook mentale.
Tussen Stenay en Givet is de ontvolking al vijftig jaar bezig. De voormalige industriegebieden verloren hier tot een derde van hun bewoners. Het proces verloopt selectief: vooral beter opgeleiden en jongeren verkassen naar de metropolen en naar de zuidelijke helft van het land. Voor de lagere klasse is die mobiliteit veel kleiner. Of: hoe lager je diploma, hoe minder ver je neigt te verhuizen. De achterblijvers raken in zekere zin opgehoopt in een sociaal-economische restruimte.
Ik ontmoet in Nouzonville Sandrine. Ze heeft haar hele loopbaan in de Ateliers Thomé Genot gewerkt, zoals honderden andere arbeiders. Vijftien jaar geleden sloot het bedrijf de deuren, maar nog elke dag passeert ze de leegstaande gebouwen. ‘De sluiting was een zware klap. Sommigen zijn eronderdoor gegaan. Ze zijn er letterlijk van doodgegaan. Ook voor mij is het triest om dit elke dag te moeten zien.’
Sandrine is sindsdien werkloos. Er is ook nauwelijks werk voor ongekwalificeerde arbeidskrachten, laat staan oudere. Ze blijft in Nouzonville wonen en weet ook niet wat de toekomst zal brengen. Wanneer ik haar vertel dat ik een afspraak heb met de burgemeester wordt haar toon eerder smalend: ‘Ja, doe dat, ga eens aan de burgemeester vragen hoe hij de toekomst ziet.’
Florian Lecoultre (32) spreekt gepassioneerd over zijn stad. Hij was 25 toen hij hier verkozen werd tot burgemeester, één van de jongste van het land. Vroeger was hij lid van de socialistische partij, maar nu is hij een onafhankelijke burgemeester met linkse ideeën.
De metaalindustrie is de laatste decennia grotendeels verdwenen uit het Maasbekken, maar de mensen zijn gebleven. Het aantal inactieven loopt op tot bijna 50 procent. Voor het Franse grondgebied is dat normaal minder dan 30 procent. ‘En zelfs dan’, vult Florian Lecoultre aan. Veel vrouwen hebben hier een deeltijdse baan. Wat zijn die jobs eigenlijk waard? Deze mensen zijn dan niet werkloos, maar ze verdienen werkelijk niks. Een derde leeft hier in een precaire situatie.’
Lecoultre spreekt van een ‘mentale blessure’. Hij vertelt hoe het bedrijf na de sluiting in handen kwam van Catalina, een gehaaide investeringsmaatschappij, die aan de haal ging met de ‘brevetten en licenties’ en de productie overbracht naar Mexico. Waarna een obscure redder opdook, die vooral uit was op de subsidies van de overheid en daarna met de noorderzon verdween. Een aantal mensen moesten zelfs de activeringspremie terugbetalen die ze hadden gekregen. Dat hakte erin. Velen berusten nu in de wetenschap dat ze nooit meer werk zullen vinden in hun stad.
Krimpende steden
De Maasoevers ten noorden van Charleville-Mézières zijn een postindustrieel reservaat waaruit het moeilijk wegkomen is. De vallei is omgeven door beboste hellingen en de trein stopt gewoonweg aan de grens. Het Belgische stuk van de spoorlijn, dat tot in Dinant loopt, is al decennia niet meer in gebruik. ‘En er zijn nog best wat mensen zonder rijbewijs hier’, merkt de burgemeester op.
Vroeger speelde het leven zich toch volledig af op de vierkante kilometer rond de fabriek. Voor de meesten was een uitstap naar Charleville, op nog geen tien kilometer afstand, al een exotische reis. Verhuizen deden arbeiders zelden.
Het demografisch profiel van de streek is tanend, en dat is te danken aan de verhoogde werkloosheid, de verouderende bevolking, wegtrekkende jongeren maar vooral een gebrek aan nieuwkomers. Het maakt de mensen weemoedig, en soms ook blind voor wat er wél is.
In Nouzonville rest nog een beetje bedrijvigheid, en de burgemeester is trots op de fabriek die werkt voor de nucleaire industrie. ‘Maar het is ander werk. De arbeiders komen niet meer buiten met een vuile overall. Voor de andere bewoners zien zij er niet uit alsof ze echt gewerkt hebben.’
De leegloop hoeft niet voor iedereen rampzalig te zijn. Bij Immo des Arcades in Stenay draaien de zaken goed. Sophie, die de zaak runt, spreekt van een bloeiende markt. ‘De gemiddelde prijs van een pand is hier 80.000 euro. Dat trekt kopers aan, uit België en Nederland, die op zoek zijn naar betaalbare vakantiehuizen.’
Toch valt er op een herfstdag in september weinig te merken van die nieuwe eigenaars. Zij komen in het weekend en tijdens de vakanties. Op doordeweekse dagen hangt het stadje hier als een veel te grote en versleten jas rond de mensen. Shrinking cities noemt men dit fenomeen, krimpende steden.
Maar krimpen betekent niet zomaar dat alles uit het verleden verdwijnt. Het uitzicht van deze plaatsen wordt nog steeds bepaald door het industrieel verleden. ‘De de-industrialisering hier is eigenlijk een onvoltooid proces’, zegt burgemeester Lecoultre. De werkgelegenheid is weg, en daarmee de inkomens van zoveel mensen. Er kwam nooit iets voor in de plaats.
‘We leven op de restanten van dat tijdperk, die letterlijk in de weg staan van andere, nieuwe dingen. Wij zien hier zelfs de Maas niet eens. We kijken uit op zes hectaren woestenij. Elke dag.’ Ook dat heeft een mentale impact op de bewoners. En de mogelijkheden om de stad opnieuw in te richten zijn beperkt, want geld is er nauwelijks. ‘Banken lenen alleen aan rijken’, zegt de burgemeester schamper.
De toekomst is onverbeeldbaar
In Sedan is de ruimtelijke malaise nog treffender. Hele rijen huizen in het historisch centrum staan hier te vervallen. Het is een indrukwekkend zicht, zoveel verkrotting in het welvarende Frankrijk. Elke passant die ik aanspreek over de toestand haalt de schouders op. Het niet-meer-weten lijkt soms een karaktertrek geworden in deze streek. ‘Misschien koopt de stad de huizen wel’, zegt Tonio hoopvol. Hij baat een café uit in het oude centrum. In Sedan zijn meer cafés gesloten dan er nog open zijn. Bij Tonio komen veel scholieren langs. Gelukkig zijn die er wel nog.
De scholen leiden de jongeren van de streek op voor nouvelles formes d’emploi, nieuw en ander werk. Met diezelfde slogan pakt het interimbureau uit. Maar welk werk moet dat dan wel zijn? Niemand gelooft nog in een nieuwe industrialisering. Natuurlijk komen er hier en daar wel nieuwe bedrijfjes bij, maar die zullen nooit zorgen voor een massale tewerkstelling.
Onderzoekster Céline Jeannesson benoemt in een boeiende publicatie het grootste obstakel voor de wederopstanding: het onverwerkte ‘territoriale trauma’ dat de maatschappij heeft opgelopen tijdens de neergang van de industrie. Er heerst hier groot wantrouwen wanneer, nog maar eens, de komst van een nieuwe onderneming wordt aangekondigd. Maar ook bij investeerders raken de Ardennen en de Maasstreek het stigma van verarmde, verloederde gebieden niet kwijt.
Ver van de steden
Buiten de steden, op het Ardense platteland, is de toestand anders maar ook niet florissant. Want ook die andere economische pijler, de landbouw, is zodanig veranderd dat er steeds minder volk nodig is om steeds grotere bedrijven te doen draaien.
De dorpen hier werden lang exclusief bewoond door boeren, en daarvan zijn er steeds minder. Op veertig jaar tijd daalde het aantal Franse boeren van 1,6 miljoen naar 400.000. De meeste dorpen zijn ook nog eens ontdaan van hun bakkers, winkels, scholen en cafés, wat de levendigheid niet meteen ten goede komt. Er bestaat dus ook zoiets als krimpende dorpen, maar deze krimp is niet van dezelfde orde als die in de steden. Werkloosheid en leegstand in de landelijke landsdelen zijn minder prangend.
In het plaatsje Buzancy bekijkt de burgemeester, Désiré Nanji, de zaken positief. Hij beseft dat zijn dorp strategisch gelegen is in een voorts eerder lege zone tussen de Maasvallei en de steden in de Champagnevlakte, 20 kilometer verderop. Er zijn een winkel, twee bars en een uitgebreid medisch centrum, waar de burgemeester zelf de arts is.
Toch is Nanji bezorgd, omdat het sociale weefsel ook hier fragiel is. En hij beseft dat zijn mensen het niet steeds makkelijk hebben. Wat hem daarbij zorgen baart, is – ook hier weer – de mentale toestand. Dokter Nanji heeft het gevoel dat de landbouwersmentaliteit hier nooit vervangen is door iets anders. En dat botst wel eens met de manier waarop inwijkelingen zich hier gedragen. Zelden zijn die laatsten trouwens mensen uit de hogere sociale klassen.
Mentaliteitsverandering
Zelfs binnen deze kleine gemeenschappen lopen onmiskenbare breuklijnen die een harmonisch dorpsleven in de weg staan. Soms leidt dat tot een herontdekking van een landelijk identiteit, een verleden waar de oorspronkelijke bewoners zich aan vastklampen.
Zo vond op 4 september een manifestatie plaats onder het motto ‘ruralité en colère’, ‘het platteland is boos’, waarbij de bewoners opkwamen voor hun gebruiken en identiteit, die volgens hen onder druk staan.
Niet alleen door de instroom van nieuwe bewoners, maar evenzeer door de – in hun ogen – vijandige wetten die ecologisten uit de stad uitvaardigen. De jacht is bijvoorbeeld aan banden gelegd, dat is steeds een heikel punt in landelijk Frankrijk. En boeren voelen zich in de maatschappij steeds vaker scheef bekeken. Het platteland heeft het gevoel miskend te worden door de buitenstaanders. Zelden klinken er optimistische stemmen.
In Boult-aux-Bois ontkent burgemeester Frédéric Mathias met klem dat er een echt probleem is. Diensten en winkels zijn er niet meer, dat klopt. Maar ze zijn gewoon wat verderop te vinden. En in dit gebied heeft iedereen toch een auto? Volgens hem imiteren al te veel bewoners in de streek het miserabilistische discours van een paar sikkeneurige doemdenkers. ‘De mensen lijden aan mentale sclerose. Ze hanteren een landelijk fantasiebeeld van een glorieus verleden. Maar vergeet niet dat het leven op het platteland vroeger zo hard was dat iedereen maar wat graag naar de steden is gevlucht.’
Toch ziet ook Mathias wel degelijk problemen. Die hele manifestatie van ruralité en colère ziet hij als een ‘talibanisering van de landelijke bevolking, die zich verzet tegen de inwijkelingen die hun waarden bedreigen’.
Eén ding staat vast: er wordt in deze streek meer geklaagd dan gejubeld. Het zou niet verbazen als dat negatieve discours nogal weegt op het zelfbeeld van de achterblijvers. De burgemeester raakt een belangrijk punt aan, en heeft misschien wel gelijk dat het vooral in de hoofden van de mensen zit. Maar tegelijk moet hij vaststellen hoe dat leidt tot politieke apathie en een conservatieve reflex. Het verleden, ook al is dat onherroepelijk voorbij, biedt aan velen meer houvast dan de toekomst.
Nood aan puinruimen
Bij verkiezingen is het aantal mensen dat niet gaat stemmen alarmerend hoog. ‘De mensen zetten zichzelf politiek buitenspel,’ zegt burgemeester Florian Lecoultre, ‘en dat is zeer problematisch.’ Bij de laatste regionale verkiezingen ging 73 procent van de inwoners van “zijn” Nouzonville niet stemmen.
Een lokale verkozene moet vaak bemiddelen ten gunste van zijn kiezers. In dit klimaat is het voor zo’n politicus moeilijk zich een nieuwe toekomst in te beelden, om een visie voor de toekomst te ontwikkelen. En als er al gestemd wordt, is het steeds vaker op rechtse partijen, hoewel men dit vroeger de Rode Vallei noemde. De achterblijvers worden jaar na jaar ouder, rechtser en moedelozer.
Wie hier werk wil maken van de toekomst, zal in de eerste plaats aandacht moeten besteden aan de mentale staat waarin de achterblijvers zich bevinden. Het is opvallend hoeveel mensen spreken over de psychische gevolgen van de economische veranderingen, van het wegtrekken van de industrie, de beter opgeleiden en de diensten. Wie verlaten wordt, zo menen psychologen, dompelt zich in rouw en heeft het moeilijk om opnieuw vertrouwen te krijgen. Laat staan om plannen voor de toekomst te maken.
De burgemeesters en een paar ondernemende zielen proberen het tij te keren. Maar zij hebben vaak nauwelijks bevoegdheden of budgetten om radicale veranderingen door te voeren. Hun werk bestaat er vooral uit om enige economische activiteit aan te trekken, een nieuw sociaal weefsel te creëren en, waar mogelijk, de hogere politieke niveaus te wijzen op het lot van de bevolking in de buitengebieden.
En ook om de moed erin te houden, als therapeutische daad. De toekomst kan hier maar vorm krijgen als alle puin is geruimd, op straat en in de hoofden.
Dit artikel verscheen eerder in het winternummer van MO* en was on-line de meestgelezen reportage van 2021.